“Van een gecertificeerde instelling mag verwacht worden dat zij op de hoogte is van de inhoud van de Jeugdwet en dat hiernaar gehandeld wordt, met inachtneming van de benodigde professionaliteit en zorgvuldigheid. Het hiervoor benoemde wettelijke kader is de ingang voor de GI om een minderjarige uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de minderjarige. De werkwijze die de GI in dit geval heeft gehanteerd, waarbij ouders onder druk zijn gezet om de minderjarigen zonder een machtiging van de kinderrechter en onder druk van de aanwezigheid van de politie elders onder te brengen, acht de kinderrechter dan ook verontrustend. Gelet op de kwetsbaarheid van minderjarigen dient een ingrijpende gebeurtenis zoals een uithuisplaatsing zeer goed doordacht en voorbereid te worden en vervolgens aan de kinderrechter voorgelegd te worden. Nadat toestemming van de kinderrechter is verkregen kan worden overgegaan tot daadwerkelijke uithuisplaatsing. De werkwijze in het zogeheten drangkader die in dit geval is gehanteerd heeft veel onrust veroorzaakt en is daarmee extra belastend geweest voor de minderjarigen en heeft ervoor gezorgd dat het vertrouwen van de ouders is geschaad. Tot slot is de vaststelling – zoals ter zitting door de GI onderschreven – dat de plaatsing bij de grootmoeder vaderszijde niet de meest wenselijke is geweest, minst genomen zorgelijk te noemen. De belasting door de aanwezigheid van de minderjarigen was voor de grootmoeder feitelijk te groot. Dat de GI de minderjarigen ook toen al liever in een neutraal pleeggezin had geplaatst, maar daar vanaf heeft gezien teneinde de gang naar de kinderrechter niet te hoeven maken, is in alle opzichten een onjuiste en onbegrijpelijke keuze geweest.”
Lees de gehele uitspraak hier.