Dat staat in een recente uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De staat wordt daarin aansprakelijk gesteld voor fouten in een raadsrapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, juist ook omdat de kinderrechter hierdoor is misleid en het weerwoord van de ouder ten onrechte van minder gewicht achtte. Art. 3.3 Jeugdwet, waarin de waarheidsplicht voor de GI en RvdK staat, is geen loze letter. Het is opmerkelijk dat dit pas in een aparte procedure achteraf moet worden vastgesteld. Kinderrechters moeten meer tijd hebben om rapportages van GI en RvdK kritisch te beschouwen en niet een ‘waar-rook-is-is-vuur-gedachte opgedrongen krijgen door tijdsgebrek en een te ver doorgevoerd ‘ketenvertrouwen’.
Reinier Feiner