Europees Hof scherpt jurisprudentie ten aanzien van uithuisplaatsing van kinderen in het kader van de noodzaak tot beëindiging van het gezag verder aan:
1: Er moet duidelijk rekening zijn gehouden met culturele verschillen en kwetsbaarheden van ouders.
2: Broers en zusjes mogen niet perspectief-biedend gescheiden worden geplaatst in verschillende pleeggezinnen
Dit volgt uit A.I. v. Italië, EHRM 01 april 2021, nr. 70896/17:
In casu besloot Italië de kinderen van een Nigeriaanse vrouw, die op haar vlucht naar Europa slachtoffer was geworden van mensenhandel ter adoptie voor te dragen, omdat de moeder onvoldoende opvoedingsvaardigheden zou hebben. Het EHRM oordeelde dat in onvoldoende mate bij de beoordeling van de mogelijkheden van moeder rekening was gehouden met de culturele verschillen in opvoeding en dat hierdoor ook in onvoldoende mate zorgvuldig onderzoek was uitgevoerd naar de vraag of de moeder in staat zou kunnen zijn haar kinderen zelf op te voeden. Bovendien had de moeder slechts summier contact kunnen onderhouden, waardoor het EHRM constateert dat de overheid er niet alles aangedaan heeft om de kinderen met moeder te herenigen.
Een 2e argument om een schending van het in artikel 8 EVRM geborgde recht op een gezinsleven aan te nemen was gelegen in het feit dat de kinderen gescheiden werden geplaatst in verschillende adoptie/pleeggezinnen. Er was immers géén noodzaak om de kinderen te scheiden noch was dit in het belang van de kinderen.
Het voorgaande maakte dat de beslissing van de Italiaanse overheid om de kinderen ter adoptie te geven in strijd was met artikel 8, 2e lid EVRM, omdat de maatregel niet noodzakelijk was.