Drang in de Jeugdzorg!

Is rechtsbescherming in het drangkader een ondergeschoven kindje?
In 2014 publiceerde JGGZR mijn brief aan de gemeenteraad van Rotterdam, waarbij ik te verwachten knelpunten bij de transitie van de jeugdzorg schetste. Een belangrijk punt van kritiek is de wijze waarop de uit de GGZ overkomen waaien ‘drang en dwang’-wijze is geïmplementeerd in de jeugdzorg. ‘Drang’ in de jeugdzorg is, anders dan in de GGZ niet zozeer een attitude, maar een fase binnen een systematisch besluitvormingsmodel.
In dit artikel wil ik de lezer inzicht geven in de problematiek van de ‘ drangmethode’ vanuit een oogpunt van kwaliteit van zorg en rechtsbescherming.

Inleiding
Er zijn nu 7 maanden voorbij sinds de stelselwijziging in de jeugdzorg van kracht werd. Het onderwerp van mijn bijdrage ziet op twee belangrijke doelstellingen die worden beoogd met de stelselwijziging:
– Sneller doeltreffender hulp aan het gezin om erger te voorkomen;
– Het meer benutten van de Eigen Kracht van het gezin en het netwerk rondom het kind;
In de uitvoeringspraktijk botsen die doelstellingen in het zogenaamde drangkader.

De transitie
Voor 2015 was er een duidelijke cesuur tussen vrijwillige jeugdzorg en jeugdzorg op grond van een kinderbeschermende maatregel. Zowel wetssystematisch als in de uitvoering betroffen het gescheiden werelden. Met de overgang naar de Jeugdwet is een meer fluïde systeem bedacht van stepped-care op basis van de aard en ernst van de ontwikkelingsbedreiging voor het kind. Om hulpverlening de beoogde effectiviteit te geven is voorts het belangrijke mantra van 1 gezin, 1 plan en 1 regisseur bedacht, naast het ouderwetse zo-zo-zo-beleid. Inzet van de regering is om de uitvoeringspraktijk zo min mogelijk te verstoren door bureaucratische elementen en door eerder lichtere vormen van jeugdhulp in te zetten om zo onnodig dure en zware jeugdhulp te voorkomen. Door voorts één bestuurslaag integraal verantwoordelijk te maken voor alle vormen van jeugdhulp zou deze ook (kosten)efficiënter kunnen worden uitgevoerd.

Het indicatiebesluit is geschrapt, plannen van aanpak in het vrijwillig kader worden in beginsel mondeling overeengekomen (art.4.1.3, 4e lid Jw.) en zelfs verleningsbeschikkingen jeugdhulp worden in bepaalde gevallen alleen op schrift gesteld als ouders hier expliciet om vragen.
Eerder jeugdhulp inzetten impliceert eerdere actieve overheidsbemoeienis met het gezin. Eigen kracht impliceert de autonomie van het gezin te respecteren. Deze spanning laat zich voelen in het grijze gebied van uitvoering van jeugdhulp in het zogenaamde drangkader.

In mijn bijdrage wil ik specifiek ingaan op de spanning tussen beide doelstellingen bij de uitvoering van jeugdhulp in het zogenaamde ‘drangkader’. Daarbij stel ik de volgende vragen:

– Wat is drang, om welke doelgroep gaat het en hoe werkt het in de praktijk?
– Is er sprake van vrijwilligheid en hoe is de rechtsbescherming geregeld?
– Betreft het niet een buitenwettelijke maatregel van opgroeiondersteuning?
– Staat tegen het besluit tot inzetten van dranghulp een rechtsmiddel open?

Wat is drang en hoe werkt het in de praktijk?
Ouders en jongeren komen bij mij als ze het niet eens zijn over de manier waarop het gezin wordt tegemoet getreden. Steeds meer ouders komen bij mij, omdat ze het niet eens zijn met jeugdhulp zonder dat er een kinderbeschermende maatregel van kracht is, terwijl er wel al een gecertificeerde instelling betrokken is. Waarom?
Kenden wij onder de Wet op de jeugdzorg nog een strikt juridisch en praktisch onderscheid tussen de vrijwillige jeugdzorg en jeugdzorg in het kader van een kinderbeschermende maatregel; in de aanloop naar de invoering van de Jeugdwet is gekozen voor een systeem, waarbij de praktische uitvoering van de jeugdhulp door de gemeente (het college van B&W) wordt gekenmerkt door 3 kaders:

Uitvoering jeugdhulp onder verantwoordelijkheid van het college:

1. Het vrijwillig kader : regie door wijkteams
2. Het drangkader : uitgevoerd onder regie van een casusregisseur/jeugdbeschermer
Gecertificeerde Instelling (hierna: GI) (of jeugdzorgaanbieder), waarbij sprake is van: 1. niet vrijblijvende jeugdhulp gedurende een beschermingsonderzoek van de RvdK, 2. Uitsluitend drangaanpak zonder dat meteen tot een beschermingsonderzoek wordt overgegaan.
3. Het dwangkader : uitgevoerd door de GI naar aanleiding van een machtiging van de Kinderrechter

De vliegwielprojecten: De totstandkoming van Drang in de jeugdzorg
Van groot gewicht bij de uiteindelijke inrichting van het nieuwe stelsel zijn de zogenaamde Vliegwielprojecten geweest. Uit het rapport Kinderen blijvend veilig: Bouwstenen voor verder werken aan vernieuwing in de jeugdbescherming in het nieuwe jeugdstelsel (juli 2014, NJI en BMC, http://www.nji.nl/nl/rapport-kinderen-blijvend-veilig) mag blijken dat deze gesubsidieerde projecten zijn ingezet om het aantal en de duur van kinderbeschermende maatregelen terug te brengen en voorts de Deltamethode verder te verbeteren en ook te implementeren in het vrijwillig kader:

“Bij de verbreding van de Deltamethode werd door de Bureaus Jeugdzorg in de Vliegwielprojecten onder andere gekeken naar de mogelijkheden om, ook wanneer er geen sprake is van een maatregel (in vrijwillig kader), met dezelfde motiverende en in de Deltamethode als effectief bewezen jeugdbeschermingsaanpak, activiteiten te laten uitvoeren in gezinnen waar de (fysieke) veiligheid en ontwikkeling van kinderen in het geding zijn. Dit kan een laatste kans zijn om gezinnen te bewegen alsnog vrijwillige hulp te aanvaarden buiten een maatregel om, of als nazorg na een maatregel. Deze bemoeienis wordt tot nu toe betiteld als inzet van jeugdbeschermingsexpertise of intensieve casusregie zonder maatregel, of als “drang”.” (P.6 rapport)

Zo is er in Amsterdam Generiek Gezinsgericht Werken, in Overijssel VERVE, In Den Haag Brede Integrale Werkwijze en in Rotterdam Integrale Jeugdbescherming ontwikkelt.
“Bij de samenwerking met de gezinsleden en hun netwerk zijn er verschillende keuzes gemaakt. ..De verschillende aanpakken hebben allemaal hun eigen dynamiek. Welke aanpak de voorkeur verdient, hangt meestal af van de afgesproken werkwijze in de keten, de kracht van het netwerk en de mate waarin de professional daarop durft te vertrouwen.”

Duidelijk moge zijn dat er verschillen zitten in de wijze waarop ouders worden betrokken in de besluitvorming over jeugdhulp aan hun kinderen. Bij lezing van het rapport van NJI en BMC beklemt mij echter het gevoel dat alles in het teken staat van zo efficiënt mogelijk zorg verlenen, terwijl rechtsbescherming als ondergeschoven kindje niet één keer in het rapport benoemd wordt! Als rechtenbeschermer stel ik dat de vliegwielprojecten als neveneffect hebben gehad dat de uitvoering van jeugdhulp aan kinderen en gezinnen waar voor 2015 een OTS zou gelden nu zonder enig rechterlijk toezicht en vooralsnog zonder sterk andersoortig toezicht plaats heeft.
De resultaten van de vliegwielprojecten waren ‘to good to be true’. Het aantal gedwongen uithuisplaatsingen nam spectaculair af.

Signs of safety Drenthe (40% afname UHP)
Gezinsgericht Werken Amsterdam (60% afname UHP) Doorontwikkeling Delta (WSG) (30% afname UHP)
Integrale Jeugdbescherming (Rotterdam) (38% afname UHP) (rapport blz. 20/21).
Interessant is natuurlijk of de afname gepaard is gegaan met ook daadwerkelijk minder kinderen die tijdelijk uitwonend waren? Een ‘vrijwillige’ uithuisplaatsing wordt niet in de cijfers meegenomen. Voorts is onduidelijk in hoeverre het sneller beëindigen van het gezag invloed heeft gehad op deze cijfers?

Drang in Rotterdam
In Rotterdam gaat het als volgt:
Op basis van de Jeugdwet heeft de gemeente het beleidsplan Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel vastgesteld, waarbij over het Jeugdbeschermingsplein het volgende wordt geschreven: “Als de jeugd- en gezinscoach of een andere professional uit het wijknetwerk zich ernstig zorgen maakt over de ontwikkeling en/of fysieke veiligheid van een jeugdige en vrijwillige hulp niet meer toereikend is of wanneer ouders deze hulp niet aanvaarden, dan meldt deze professional dat bij het Jeugdbeschermingsplein. De melder bespreekt dit met de jeugdige en de ouders. Het Jeugdbeschermingsplein bestaat uit een jeugdbeschermingstafel en een jeugdbeschermingsteam. Meldingen worden uiterlijk twee dagen na ontvangst van de melding besproken op de jeugdbeschermingstafel. De jeugdbeschermingstafel bestaat uit een vaste groep deelnemers, aangevuld met de melder. De vaste deelnemers zijn de gemeente (tevens de voorzitter van het overleg), de gecertificeerde instelling van jeugdbescherming, de Raad voor de Kinderbescherming, het wijkteam en het AMHK. De tafel bepaalt welke aanpak (drang of dwang) noodzakelijk is. Waar mogelijk wordt aangestuurd op een drangaanpak om een aanpak in het gedwongen kader (gang naar de rechter) te voorkomen. De drangaanpak houdt in dat noodzakelijke hulpverlening ingezet wordt vanuit het vrijwillig kader.

Dat wil zeggen dat het gezin instemt met de hulpverlening. Wel moet het gezin zich aan bepaalde voorwaarden houden. Gebeurt dat niet, dan kan alsnog een dwangaanpak volgen.”

“…. Als de melding leidt tot een drang- of een dwangaanpak, stelt de jeugdbeschermingstafel speciaal voor de jeugdige in het gezin een jeugdbeschermingsteam samen. De tafel benoemt wie de casusregie voert over het team, de jeugdige en het gezin. In de meeste gevallen zal dit een medewerker van de gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming zijn. De casusregisseur stelt binnen vijf werkdagen, samen met het gezin, een voorlopig actieplan op. Daarin staat beschreven welke maatregelen worden genomen om de veiligheid van de jeugdige te waarborgen.”

In tegenstelling tot Rotterdam wordt het gezin in Den Haag juist wel altijd uitgenodigd aan de jeugdbeschermingstafel. Het lijkt een klein verschil, maar het is een fundamenteel ander uitgangspunt. Praten met -in plaats van- over het gezin.

De uitgebreide wetsgeschiedenis van met name de Wet herziening kinderbeschermende maatregelen geeft blijk van beduchtheid voor te lichtvaardig ingrijpen.

De Wetsgeschiedenis
Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel herziening kinderbeschermende maatregelen is uitvoerig gedebatteerd over de wenselijkheid de gronden voor de OTS te verruimen (door schrapping van het woord ernstige vóór bedreiging) om eerder overheidsingrijpen in het gezin juridisch mogelijk te maken.
Uiteindelijk is middels aangenomen amendementen het woord ‘ ernstige’ alsnog weer toegevoegd aan het juridisch kader van de OTS. Een verregaande inbreuk op het ouderlijk gezag moest worden voorbehouden aan situaties waarin sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkelingsbelangen van het kind. De Tweede Kamer brak zich vervolgens het hoofd over de vraag of op die manier niet juist te laat tot overheidsingrijpen zou worden overgegaan?

O.a. zijn moties en amendementen voorgesteld over de verplichting ouders in staat te stellen eerst zelf een hulpverleningsplan op te stellen (het familiegroepsplan), het mogelijk maken van een zogenaamde voorwaardelijke OTS, maar de belangrijkste is het amendement Van Toorenburg/Dijsselbloem over de Maatregel van

Opgroeiondersteuning.
Of Dijsselbloem een kundig Minister van Financiën is kan ik niet beoordelen, maar als kamerlid sprak hij visionaire woorden:

“ De context van dit debat is de stelselwijziging die dit kabinet gaat uitvoeren, waarbij het voorstel, de visie van de parlementaire werkgroep Toekomst Jeugdzorg het uitgangspunt is. Een belangrijke drager van die visie is de poging om met lichtere maatregelen in een eerdere fase zwaardere maatregelen en zwaarder ingrijpen te voorkomen.” (vergaderjaar 2010-2011, nr.50 handelingen 32015, d.d. 09 februari 2011)

“ De voorbeelden die de Staatssecretaris van V&J heeft gegeven, zijn door mijn fractie zeer gewaardeerd. Ze geven goed aan dat er situaties denkbaar zijn waarbij er goede argumenten zijn om in een eerdere fase in te grijpen. Dan voldoet het criterium ‘ ernstige bedreiging’ niet, tenzij je ervan uitgaat dat de professionals dat criterium gaan oprekken, aan de kant schuiven, of met drang en dwang of andere vormen van chantage mensen alsnog tot medewerking brengen. Het gaat dus om het gebied tussen het huidige vrijwillige kader en de overgang naar het verplichte kader.”

“Ik pleit, kort gezegd, voor de koninklijke weg in het schemergebied tussen ‘verplicht’ en ‘ vrijwillig’.” (Dijsselbloem, p.41 handelingen)
Het amendement tot de Maatregel van Opgroeiondersteuning werd uiteindelijk tegen de wil van de Regering aangenomen, maar later werd met een nieuw amendement Bisschop het eerdere amendement geschrapt. Reden: “ Door de ontwikkelingen die in het kader van de Jeugdwet gaande zijn, is deze nieuwe kinderbeschermingsmaatregel niet nodig en zelfs ongewenst. Door intensieve inzet in het vrijwillige kader kan onnodig zwaar ingrijpen in het gezinsleven worden voorkomen. De gemeente heeft hier ook financieel belang bij. Dat dit zo is, blijkt onder meer uit de resultaten van de Vliegwielprojecten. Mocht ingrijpen desondanks noodzakelijk zijn dan kan dat via een ondertoezichtstelling.” (TK, 2013-2014, 33684, nr.99)

De koninklijke weg is niet behandeld. Het drangkader wordt feitelijk uitgevoerd door een jeugdbeschermer van de GI die in het drangkader casusregisseur wordt genoemd. Zolang de ouder zich niet te sterk verzet worden in het drangkader alle soorten jeugdhulp opgelegd.
Naar mijn mening zit er een cruciale denkfout bij het debat over eerder ingrijpen om erger te voorkomen. Het succes van de vliegwielprojecten werd afgemeten naar de afname van het aantal en de duur van kinderbeschermende maatregelen. Echter, de doelstelling van de stelselherziening is door meer preventie en eerder lichtere hulp te geven, de inzet van onnodig zware hulp te voorkomen. Als die zwaardere hulp nu wordt geboden in het drangkader is er per saldo alleen een verslechtering van het toezicht op die jeugdhulp en een gat in de rechtsbescherming. Ten onrechte is het voorkomen van een kinderbeschermende maatregel een doel op zich geworden.

Wat zijn nu de problemen in het drangkader (Rotterdam) vanuit een oogpunt van rechtsbescherming:

1. Plan van aanpak zelden op schrift;
2. Uitvoering al door GI ondanks artikel 3.2, 2e lid Jw. (Een GI voert geen jeugdhulp uit);
3. Het drangbesluit van het jeugdbeschermingsplein wordt door het college niet aangemerkt als
een verleningsbeschikking jeugdhulp;
4. Er wordt tot dit drangkader besloten over de hoofden van het gezin heen;
5. Bij toepassing van het drangkader wordt een casusregisseur van de GI aangewezen,
waardoor ihkv drang en dwang toch weer een andere regisseur het gezin begeleidt, hetgeen
op gespannen voet staat met het adagium van 1 gezin, 1 plan en 1 regisseur;
6. Ouders hebben nog geen recht op rechtsbijstand, omdat er nog geen kinderbeschermende
maatregel is aangevraagd;
7. De jeugdwet kent helemaal geen drangkader;
8. Ouders gaan akkoord uit angst.

Tot slot enkele praktijkvoorbeelden

Casus I Bert:
komt bij mij langs in januari 2015. Hij is een alleenstaande man en heeft 2 zonen, een van 17 en een van 11. Zijn 11-jarige zoon Peter heeft dagelijks zware aanvallen van epilepsie, diverse stoornissen en hij heeft het ontwikkelingsniveau van een drie-jarige. Hij moet thuis permanent in de gaten worden gehouden, anders sloopt hij de boel en zichzelf. Vader slaapt ’s-nachts bij hem om adequaat op een aanval te kunnen reageren. Overdag gaat Peter naar een gespecialiseerde dagopvang via de Pameijer, maar daar kunnen ze hem nauwelijks handhaven. Bert heeft al enkele jaren contact met de vrijwillige hulpverlening van Pameijer. Sinds een jaar heeft Bert een nieuw jonger contactpersoon met wie het niet botert. Peter staat al 1,5 jaar op de wachtlijst voor een gezinsvervangend tehuis voor het weekend, zodat vader en zoon enigszins worden ontlast. De reden dat Bert bij mij is gekomen is dat de hulpverlenende instelling hem heeft verteld dat zij eigenlijk vinden dat Peter 24/7 in een gezinsvervangend tehuis zou moeten wonen, omdat zijn veiligheid niet langer geborgd is in de thuissituatie en ook de dagopvang tegen de grenzen aanloopt. De instelling heeft hun zorgen gemeld bij het Jeugdbeschermingsplein. Dat is een overlegorgaan onder voorzitterschap van de gemeente, waarin ook o.a. GI en RvdK participeren. Het jeugdbeschermingsplein krijgt de melding en nodigt de melder – en dus niet Bert ! – uit voor het overleg. Bert krijgt een afschrift van de zorgmelding en informatie over het jeugdbeschermingsplein. Binnen 2 dagen ontvangt hij een brief met het kopje ‘ besluit jeugdbeschermingsplein’ waarin staat dat het jeugdbeschermingsplein zich grote zorgen maakt over de veiligheid van Peter en heeft besloten tot een drangaanpak. Medewerking is niet langer vrijblijvend, omdat wordt gedreigd met een gang naar de kinderrechter, maar nog wel vrijwillig, aldus de brief. Ook wordt de RvdK gevraagd een beschermingsonderzoek te doen en er wordt een casusregisseur benoemd. De casusregisseur in het drangkader is een professional van de gecertificeerde instelling die wordt belast met de regie over de jeugdhulp aan het gezin. Zij zal Bert uitnodigen een plan te maken op basis van de zorgen die zijn gemeld.
Bert is boos. Hij heeft geen kans gehad zijn kant van het verhaal te vertellen, want hij was niet uitgenodigd bij het jeugdbeschermingsplein. Hij vindt het vreselijk dat hij de regie is verloren, terwijl hij meent dat het op dit moment nog het beste is voor Peter dat hij thuis woont. Hij heeft Peter inmiddels aangemeld voor een gespecialiseerde dagopvang op antroposofische grondslag dicht bij zijn werk en voorts heeft hij bij die instelling Peter ook ingeschreven voor een weekendgezinshuis.

Casus II Mina:
Mina is een alleenstaande moeder met 3 kinderen van 8, 10 en 15 jaar oud. Mina heeft een burn-out, zit in de ziektewet en kan de zorg voor haar kinderen niet meer aan. De ouders van het vriendje van haar oudste dochter bieden aan de kinderen tot na de zomervakantie op te vangen. Een gebaar dat moeder dankbaar aanneemt. Het is school echter niet ontgaan dat de moeder zich onbereikbaar opstelt en merken dit ook aan de kinderen. De school besluit tot een zorgmelding aan het jeugdbeschermingsplein, omdat moeder niet bereikbaar is. Het jeugdbeschermingsplein besluit tot inzet van het drangkader, omdat de moeder haar gezag op dit moment niet uitoefent. Mina neemt boos en gestrest contact met mij op, omdat de casusregisseur van moeder verlangt dat zij de kinderen inschrijft bij het netwerkgezin en voorts eist zij dat er een netwerkscreening komt en dat moeder intensief gaat samenwerken met de casusregisseur. Moeder, volledig burn-out, geeft mij aan rust nodig te hebben, onder behandeling te staan van een psycholoog, en de drang niet aan te kunnen. Bovendien heeft het formaliseren van de netwerkplaatsing allerlei financiële consequenties, waardoor ze in financiële problemen komt. Klap
op de vuurpijl is dat het netwerkgezin door de bemoeienis van de GI en de screening zich afvraagt of ze daar wel zin in hebben.

Casus III Nuray:
Nursy heeft 2 dochters van 7 en 15 jaar oud. Haar oudste dochter vertoont al langer gedragsproblemen, is LVG, staat al langer onder behandeling bij het Sophia Kinderziekenhuis wegens medische problematiek. Moeder heeft al die jaren steun van een hulpverleenster. Moeder woont samen met de man van haar jongste dochter. Haar man betrapt haar dochter en een vriendin in het weekend in de kelderbox van de woning terwijl zij seks heeft met een jongen die bij haar op school zit. Zij vertelt al langer te worden afgeperst met een naaktfoto en daarom seks te hebben gehad met verschillende jongens. Zij smeekt stiefvader niets tegen moeder te zeggen. Stiefvader wil die belofte niet doen en moeder besluit gelijk die maandag tot een gesprek op school. Daar beschuldigt haar dochter stiefvader van misbruik, welke al 2 jaar zou duren. Haar dochter wil dat stiefvader vertrekt. Moeder gelooft haar dochter in dit verhaal niet, maar belt wel de politie. School schakelt het Jeugdbeschermingsplein in die beslist dat er in het drangkader een casusregisseur komt, de RvdK een beschermingsonderzoek moet doen. Er wordt geen spoedmaatregel aangevraagd, omdat moeder akkoord gaat met uithuisplaatsing totdat duidelijk is wat er nu aan de hand is. Moeder is daarbij gefocust op de veiligheid van haar dochter vanwege het vermoeden van loverboy-problematiek. De casusregisseur focust bijna uitsluitend op het verhaal van seksueel misbruik van stiefvader, waarbij ook de veiligheid van de jongste dochter wordt afgewogen.

Op moeder wordt grote druk uitgeoefend samen met de kinderen naar een vrouwenopvang te gaan. De casusregisseur meent dat de moeder hierbij het belang van de kinderen voorrang moet geven. Moeder meent dat het helemaal niet in het belang van het gezin is om uiteen te gaan. Zij heeft veel vertrouwen in en steun van haar man bij de opvoeding, terwijl volgens moeder haar oudste dochter ernstige gedragsproblematiek heeft waarvoor zij behandeling nodig heeft.
Haar oudste dochter verblijft in een crisisopvang. De begeleiding geeft moeder nauwelijks informatie. Ondertussen wordt aangifte gedaan door haar dochter tegen stiefvader. Moeder mag van de casusregisseur niet langer onbegeleid contact hebben en de telefoongesprekken gaan op speakerphone. Anderhalve maand na de ‘ vrijwillige’ uithuisplaatsing komt moeder op advies en samen met haar eigen hulpverleenster naar mij toe. Moeder is het er niet mee eens dat ze beperkt wordt in het contact, ze meent dat de jeugdhulpverlening ten onrechte focust op het misbruik van stiefvader en niet op de loverboyproblematiek. Bovendien wordt er steeds meer druk op haar uitgeoefend haar man te verlaten in het belang van ook haar jongste dochter. De casusregisseur wil ter controle ook dat er elke dag opvoedingsondersteuning in het gezin komt. Zij denkt dat de eenzijdige focus ligt aan het feit dat de hulpverlening puur op basis van het verhaal van haar dochter handelt. Zo is er helemaal geen onderzoek gedaan naar de loverboyproblematiek. Ook heeft haar dochter al 2 afspraken gemist bij het ziekenhuis, omdat de instelling geen vervoer kon regelen.

Moeder is het niet eens met de wijze van uithuisplaatsing, het gebrek aan perspectief, het ontbreken van een plan, de beperkingen in het contact en heeft het gevoel alle regie te zijn verloren en hier niets aan te kunnen doen.
Als de GI, die in het drangkader de jeugdhulpverlening coördineert ook nog eens na 2,5 maanden overplaatst naar een geheime behandelinstelling, terwijl zij alleen akkoord ging met overplaatsing
naar een instelling waarbij zij betrokken zou worden bij de behandeling is de maat vol. Ze doet aangifte van onttrekking uit het ouderlijk gezag en vraagt de RvdK een VOTS + UHP te vragen.
Casus IV Laura: Laura is door een collega van mij bijgestaan in een langdurige echtscheidingszaak, waarbij ouders steggelden over de hoofdverblijfplaats van het kind. Uiteindelijk behield moeder de dagelijkse zorg voor haar 4-jarige zoon bij uitspraak van oktober 2014. Vader maakt zich echter zorgen over de vage vrienden van moeder en meent dat zij blowverslaafd is. Uiteindelijk komt moeder in beeld bij het jeugdbeschermingsplein, omdat AMHK meldt dat de vriend van moeder haar geslagen heeft. Omdat moeder heeft erkend blowverslaafd te zijn werd besloten vanwege de ernst van de zorgen het drangkader toe te passen. De casusregisseur van de GI meent dat het het beste is past, dat het kind bij vader gaat wonen zodat moeder definitief van het blowen af kan komen. De GI oefent druk uit om moeder te bewegen haar zoon tijdelijk in te schrijven in Den Haag, waar vader woont. Moeder gaat akkoord, maar vraagt 2 weken later om advies, omdat de vader de Dienst SoZaWe heeft laten weten dat het kind bij hem woont. Dan blijkt dat het moeder niet duidelijk is dat haar uitkeringsnorm alsdan zal worden aangepast en de kindgebonden toeslagen vervallen. Ze zou daardoor ernstig in de financiële problemen komen. Daarnaast wilde moeder slechts akkoord gaan, (er waren ook familieleden binnen het netwerk die haar zoontje konden opvangen) als het om een tijdelijke situatie ging.

De casusregisseur heeft alles besproken, maar geen schriftelijke afspraken gemaakt. Vader is meteen naar een advocaat gegaan om wijziging hoofdverblijfplaats te vragen. De casusregisseur wil de zaak afsluiten, omdat het kind is ingeschreven in Den Haag. Zij geeft eerlijk aan dat ze geen weet had van de strijd en niet had nagedacht over de gevolgen van dit ‘ tijdelijke ‘ voorstel.
Conclusie

Het ‘drangkader’ is het grijze gebied tussen inzet van vrijwillige jeugdhulp en inzet van gedwongen jeugdhulp na verkregen machtiging van de kinderrechter. Hoewel de regie over het gezin bij drang al overgaat van de wijkteams naar een Gecertificeerde Instelling, de aangeboden jeugdhulp ‘dringend’ wordt opgelegd en daarbij soms ook sancties (bijvoorbeeld: korten op de uitkering) in het vooruitzicht worden gesteld, is er formeel juridisch nog geen inbreuk op het ouderlijk gezag ex artikel 1:247 BW. Er ontbreekt in het ‘drangkader’ toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulp en rechtsbescherming is niet geregeld. Drang in de jeugdzorg is derhalve een door de gemeenten breed geïmplementeerde systematische werkwijze waarin de autonomie van het gezin onvoldoende is geborgd.
Ouders voelen angst als het ‘besluit Jeugdbeschermingsplein’ in de brievenbus valt. De standaardtekst zou elke ouder dit gevoel doen bekruipen: “……., maakt zich ernstig zorgen over uw kinderen en heeft dit op het Jeugdbeschermingsplein gemeld. … Ook wij maken ons ernstige zorgen over uw kind. .. U krijgt daarom een contactpersoon van het Jeugdbeschermingsplein toegewezen. Deze gaat u helpen om de opvoedingssituatie van uw kind te verbeteren. Deze hulpverlening is niet meer vrijblijvend, daar zijn onze zorgen te ernstig voor. Wij adviseren u dus dringend om mee te werken.”

Als ik af ga op hoe mijn cliënten het ‘drangkader’ ervaren, dan komt dat toch het dichtste bij de woorden van onze huidige minister van Financiën: Een vorm van chantage.
Jeugdhulp in het ‘drangkader’ is een werkwijze die moeilijk verenigbaar lijkt met het uitgangspunt van de Jeugdwet: Het meer benutten van de ‘Eigen Kracht’ van het gezin.

Aanbevelingen
Er is goede hoop dat de bestuursrechter het besluit tot inzet van het ‘drangkader’ zal aanmerken als een besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is ingevolge de Algemene wet bestuursrecht. Ouders zouden expliciet gewezen moeten worden op hun rechten en wat te doen als ze het niet eens zijn met de gestelde zorgen (informed consent). Ik denk dan o.a. aan de beschikbaarheid van vertrouwenspersonen en het recht op een second opinion. Daarnaast is een probleem dat de Rijksinspecties het toezicht op de uitvoering van de jeugdhulp binnen een gemeente overlaat aan de gemeente. Een kwalitatief goede onafhankelijke toezichthouder lijkt vooralsnog te ontbreken.