Op de koffie bij de Rechter De Spreekuurrechter als alternatief voor de hoogdrempelige civiele rechtsgang

Onderstaand is een kort artikel door onze Student-Medewerker Arnoud de Boer, die momenteel tweedejaars student Criminologie en eerstejaars student Rechtsgeleerdheid is aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij heeft dit artikel geschreven in het kader van het vak Rechtssociologie (RD108).

Iedereen kent het beeld van de Rijdende Rechter. Een vlotte rechter, die ’s ochtends op locatie, met een eventuele deskundige het probleem vaststelt, in de middag met de partijen om de tafel zit en in de namiddag uitspraak doet in de zaak. Snel, makkelijk en inzichtelijk, zonder juridische termen, conclusies en lange pleidooien.

Een minder bekend alternatief voor de civiele rechter is e-Court, een stichting die arbitrage aanbied in eenvoudige civiele geschillen, zoals incassogeschillen. Deze stichting biedt naar eigen zeggen “simpele procesvoering, redelijke termijnen, onafhankelijk en onpartijdige oordelen en lage kosten”.[1] Critici menen dat e-Court een “groot zwart gat” is, en zien deze vorm van arbitrage het liefste weer zo snel mogelijk verdwijnen.[2] Ook de Raad voor de Rechtspraak vindt de groei van e-Court een kwalijke ontwikkeling.[3]

Deze twee voorbeelden zijn tekenend voor de situatie waar de civiele rechter in Nederland zich op dit moment in bevindt. Ondanks het op papier goed geregelde civiele procesrecht, zijn alternatieven voor de ‘klassieke’ rechtsgang in opkomst. Men kan zich de vraag stellen waar dit door komt.

Ook de Rechtspraak zit niet stil, en probeert op ‘rechtens verantwoorde wijze’ te innoveren door middel van experimenten. De Spreekuurrechter is een dergelijk experiment, waar wordt getracht “een snelle, laagdrempelige en betrokken toegang tot de rechter te bieden.”[4]

In het artikel van T. Lennaerts, verschenen in de NJB in 2016, is dit experiment verder uitgewerkt. De Spreekuurrechter is een rechter (een ‘normale’ rechter, althans werkzaam als rechter bij de Rechtbank) die in kleine zaken uitspraak doet. Daarbij wordt voornamelijk gedacht aan zaken met betrekking tot geschillen over burgerlijke rechten en plichten, in de praktijk zijn dit zaken als geringe geldvorderingen, burenkwesties, huurzaken, arbeidszaken en dergelijken. Het bijzondere van deze procedure is dat niet alle stappen zoals in een normale civiele procedure, zoals dagvaarding, incidenten en conclusies hoeven te worden doorlopen. In plaats van deze voornamelijk schriftelijke aangelegenheden komen de partijen naar een ‘spreekuur’ waar het standpunt rechtstreeks mondeling aan de rechter kan worden toegelicht.

Het (grotendeels) ontbreken van schriftelijke processtukken heeft uiteraard wel zijn uitdagingen. De noodzaak voor een gedegen gesprekverslag is bij de Spreekuurrechter groter dan anders. Met name het vastleggen van het feitenverhaal is van groot belang, want zoals de auteur van het artikel stelt: “in de feiten wordt het recht gevonden”.

Met het oog op processuele waarborgen van het normale civiele procesrecht voert de auteur van het artikel aan dat deze bij de Spreekuurrechter ook gewaarborgd zijn. De rechters oefenen de bevoegdheid tot het wijzen van vonnissen uit op grond van de wet, en hebben derhalve de macht om uiteindelijk te beslissen in het geschil. Bovendien maken de Spreekuurrechters een procesreglement, om de rechtsgelijkheid te kunnen garanderen. In dat procesreglement wordt ook een beleid uitgezet voor de deelname van professionals aan het spreekuur, om de equality of arms te bewaken.

De auteur van het artikel noemt grofweg 2 redenen die de aanleiding vormen voor de ontwikkeling van het experiment.

Als eerste voert de auteur aan dat uit de praktijk van de civiele rechtspraak blijkt dat de drempel voor velen te hoog is en men daarom een procedure bij de Rechtbank achterwege laat. Als voorbeeld hierbij noemt de auteur het feit dat het voor bedrijven niet meer rendabel is om een procedure bij de Rechtbank te starten indien de vordering minder dan 1500 euro bedraagt. Bovendien geven burgers en bedrijven steeds meer de voorkeur voor buitengerechtelijke procedures, omdat men het idee heeft daar meer gehoord te worden.

Als tweede voert de auteur van het artikel aan dat de rechter, vanwege de organisatiestructuur van de Rechtbank, onvoldoende ruimte heeft om procesbeslissingen te nemen waarmee de procedure op maat kan worden gesneden voor de partijen en de onderhavige zaak.

Nu zijn deze twee signalen op zichzelf al zorgelijk te noemen, echter is het gevolg nog veel zorgelijker. Doordat de drempel voor de rechter zo hoog wordt, wordt het voor veel mensen onmogelijk of niet rendabel om zich tot de rechter te wenden. Dit terwijl dit als een belangrijk grondrecht wordt gezien in een democratisch rechtsstaat. Hierdoor wordt de rechtsstatelijkheid van het civiele procesrecht aangetast. Het gevaar bestaat namelijk dat op termijn enkel mensen met voldoende middelen zich tot de rechter wenden, waardoor mensen die deze middelen niet hebben het recht op een onafhankelijk en onpartijdig oordeel wordt ontzegd.

Eenieder die ooit heeft overwogen een civiel geschil aanhangig te maken weet dat het systeem, zeker voor een gemiddelde burger, onnoemelijk ingewikkeld in elkaar zit. Zoals dhr. Lennaerts in het artikel al aangaf, is de discrepantie tussen de ‘Law in de Books’ en ‘Law in Action’ te groot geworden.[5] Met ‘Law in the Books’ wordt gedoeld op de situatie zoals die is neergelegd in het positieve recht, als het ware het theoretisch uitgangspunt. Met ‘Law in Action’ wordt gedoeld op de daadwerkelijke uitwerking van dat positieve recht op of in het leven van een individu.[6] De toegang tot de civiele rechter is hier ‘in the Books’ goed geregeld, echter blijkt de rechtszoekende ‘in Action’ een wirwar aan formele eisen of belemmeringen tegen, te komen zoals griffierechten, juridische processtukken, verplichte procesvertegenwoordiging, of in specifieke gevallen inkomensgrenzen voor gefinancierde rechtsbijstand. Elke drempel die wordt opgeworpen kan voor een rechtzoekende de belemmering vormen om uiteindelijk geen procedure aanhangig te maken.

Een ander punt van de Spreekuurrechter is dat het verschil tussen zogenaamde one-shotters en repeat-players kan worden verkleind. Een one-shotter is een ‘gewone burger’ die als individu eenmalig bij een rechtsgeschil betrokken raakt. Deze persoon beschikt gemiddeld gezien over weinig kapitaal en weinig juridische kennis. Een repeat-player daarentegen is een organisatie met een grote mate van vermogen en juridische kennis.[7] Repeat-players hebben meer ervaring met specifieke geschillen, en dus meer kennis van zaken. Ook hebben repeat-players als organisatie een aanzienlijk sterkere positie ten aanzien van kosten die voortvloeien uit procedures, kostenveroordelingen kunnen bijvoorbeeld met andere zaken worden verrekend. Een one-shotter is veelal een natuurlijk persoon, waardoor de kosten voor procesvoering en een eventuele kostenveroordeling direct ten laste gaan van het vermogen van die persoon. Geconcludeerd kan dus worden dat repeat-players in een veel kleinere mate last hebben van de drempels die voor one-shotters juist de drempel kunnen zijn om geen procedure te starten. Repeat-players hebben dus een aanzienlijk betere positie ten aanzien van one-shotters in de klassieke civiele procedure.

Doordat de Spreekuurrechter een laag, gefixeerd griffierecht hanteert, geen schriftelijke processtukken vereist, geen risico van kostenveroordeling met zich meebrengt en nog tal van andere versimpelingen van de procedure, wordt de voordelige positie die repeat-players hebben ten aanzien van one-shotters op basis van de voorsprong in kennis en kapitaal voor een deel teniet gedaan. De partijen krijgen daardoor, in plaats van enkel ‘in the book’, ook ‘in practice’ een gelijkere procespositie.

Toegang tot de rechter is nog vanwege een andere reden belangrijk: het bewaakt de rechtsorde in de samenleving. Als men niet meer de mogelijkheid krijgt om zijn problemen bij de rechter voor te leggen, ontstaat het risico op eigenrichting. Een rechtzoekende raakt gefrustreerd van het systeem en ervaart ongerechtigheid. Om dit te herstellen neemt de rechtzoekende het heft in eigen handen. Dit is in essentie de theorie van Black genaamd “Crime as Social Control”.[8] Waar de maatschappij deze eigenrichting ziet als criminaliteit, ziet de pleger dit juist als genoegdoening voor ongerechtigheid. Deze genoegdoening tast echter de rechtsorde van de samenleving aan, omdat mensen buiten het bevoegd gezag elkaar sanctioneren of controleren. Het geweldsmonopolie van de overheid komt daarmee op het spel te staan. Om deze eigenrichting te voorkomen is het belangrijk dat eenieder in de samenleving, ongeacht sociale status, vermogen en kennis, toegang tot de rechter heeft voor de problemen die hij of zij ervaart.

Black is niet de enige die toegang tot de rechter koppelt aan deviant gedrag. Charles Tittle stelt in zijn ‘General Theory of Deviance’ dat er sprake moet zijn van een control balance.[9] Dit houdt kortgezegd in dat een individu een balans moet hebben in de mate dat hij anderen controleert en door anderen wordt gecontroleerd, zowel op informeel als formeel gebied. Als een individu niet de mogelijkheid heeft om een ander in formele zin te controleren, maar zelf wel formele controle ervaart, kan dit leiden tot deviant gedrag, waaronder criminaliteit. Ook dit ondermijnt de rechtsorde van de staat.

Toegang tot de rechter is dus een van de belangrijkste pijlers van onze democratische rechtsstaat, en bovendien belangrijk om deviant gedrag en ondermijning van de rechtsorde te voorkomen. Dat politici het met deze stelling eens zijn, blijkt uit de motie van Eerste Kamerlid Lokin-Sassen van 7 februari 2012[10], waar de regering werd verzocht om in de Grondwet een artikel op te nemen waarbij een algemeen recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter wordt gegarandeerd. De motie werd met algemene stemmen aangenomen. Mijns inziens moet de toegang tot het recht drempelloos zijn, en voor zover dat in een ‘klassieke’ civiele procedure te ingewikkeld is, moeten er andere procesmodellen ontwikkeld worden om dit recht alsnog te kunnen garanderen. Het experiment van dhr. Lennaerts in samenwerking met de Rechtbank Noord-Nederland en de RUG is dan ook zeer prijzenswaardig. Het is uiteraard nog een experiment, maar de resultaten zijn hoopvol. Om terug te komen op de voorbeelden uit de inleiding, men kon zich afvragen waarom er alternatieven voor civiele geschilbeslechting ontstaan. De boodschap is duidelijk. Zodra men het idee heeft dat de rechtspraak te ver van de problematiek van de burger afstaat of onbereikbaar is, worden er alternatieven ontwikkeld. Dat zich dat tot op heden voornamelijk lijkt te uiten in televisiemodellen en buitengerechtelijke arbitragecommissies is goed, echter moet men oog hebben voor eventuele lange-termijn effecten van slechte toegang tot de rechter zoals beschreven in het werk van Black en Tittle.

Om dan af te sluiten met het motto van de Hoge Raad: “Ubi iudicia deficiunt incipit bellum”, vrij vertaald: “waar rechterlijke beslissingen tekort schieten begint geweld”.[11]

[1] https://www.e-court.nl

[2] https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2212374-robotrechter-e-court-is-een-groot-en-niet-transparant-zwart-gat.html

[3] Zie noot 2

[4] T. Lennaerts, ‘De Spreekuurrechter’, NJB 2016, p. 802-808.

[5] T. Lennaerts, ‘De Spreekuurrechter’, NJB 2016, p. 803.

[6] N. Huls, Actie en reactie,  Den Haag:  Boom Juridische Uitgevers 2015, p. 57.

[7] M. Galanter, ‘Why the “Haves” Come out Ahead: Speculations on the Limits of Legal Change’, Law & Society Review 1974, p. 95-160.

[8] D. Black, ‘Crime as Social Control’, American Sociological Review 1983, p. 34-45.

[9] C.R. Tittle, Control balance: Toward a general theory of deviance,  Boulder, CO:  Westview 1995.

[10] Kamerstukken I 2011/12, 31570, C, p. 1

[11] https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Hoge-Raad-der-Nederlanden/Over-de-Hoge-Raad/Paginas/Kunst-en-verzamelingen.aspx