Voorwaardelijke invrijheidsstelling, Rechtsbescherming en het Wetsvoorstel Straffen en Beschermen

De rechtspositie van gedetineerden dreigt aanzienlijk te verslechteren: Wetsvoorstel Straffen en Beschermen

Minister Dekker voor Rechtsbescherming heeft op 17-01-2019 het wetsvoorstel Straffen en Beschermen naar de Tweede Kamer gestuurd.

Van beschermen van de rechten van gedetineerden is helaas geen sprake, in tegendeel:

De belangrijkste punten van verslechtering van de rechtspositie van gedetineerden zijn (als het wetsvoorstel uiteindelijk wordt aanvaard en in werking zou treden):

  • VI-regeling gaat van een “ja, tenzij”-regeling naar een “Nee, tenzij”-regeling;
  • Langgestraften mogen pas 2 jaar voor het einde van de totaal opgelegde gevangenisstraf beginnen aan de voorwaardelijke invrijheidstelling;
  • Langgestraften die ook TBS met dwangverpleging hebben gekregen moeten in beginsel nog langer wachten op behandeling.
  • Het penitentiair programma wordt nog meer dan nu gekoppeld aan goed gedrag. De gedetineerde moet een penitentiair programma kennelijk gaan verdienen.
  • Het OM kan zelfstandig besluiten tot uitstel of achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling zonder tussenkomst van de rechter (Uitstel of achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling is nu ingevolge artikel 15d Sr een beslissing van de rechtbank op vordering van het Openbaar Ministerie. In het wetsvoorstel krijgt het Openbaar Ministerie zelf die bevoegdheid, waartegen de veroordeelde dan zelf binnen 2 weken een bezwaarschrift moet indienen bij de rechtbank.)    

De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming was eerder al kritisch over dit wetsvoorstel: RSJ, Advies detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling, Den Haag: RSJ, 2018

Conclusies:

  • De huidige regeling van de v.i. voldoet en er is geen sprake van een automatisme bij de verlening van v.i. van rechtswege (zie ook de evaluatie van de EUR).
  • De Afdeling pleit primair voor behoud van de v.i. van rechtswege (‘v.i., tenzij’).
  • Een maximum v.i.-termijn van twee jaar beperkt de mogelijkheden voor de resocialisatie van langgestraften teveel. Een langere v.i.-termijn maakt het mogelijk om langer begeleiding te bieden en toezicht te houden op de terugkeer van gedetineerden in de samenleving, bijvoorbeeld door alcohol- en drugscontrole, behandeling, elektronisch toezicht, meldplicht, trainingen en locatieverboden.
  • De voorgestelde v.i.-regeling heeft als bijkomstig gevolg dat bij een gecombineerde gevangenisstraf met tbs, de behandeling pas op zijn vroegst twee jaar vóór afloop van de gevangenisstraf kan starten (op de v.i.-datum). Dit is onwenselijk uit het oogpunt van behandeleffectiviteit.

Aanbevelingen:

  • Handhaaf de verlening van de v.i. van rechtswege. Een meer op de persoon gerichte aanpak kan worden bereikt door uitbreiding van de gronden voor afstel of uitstel van v.i. (huidig artikel 15d lid 1 sub b Sr).
  • Indien het kabinet toch besluit de verlening van de v.i. van rechtswege af te schaffen beveelt de Afdeling aan om de huidige termijn voor v.i. te handhaven. Dat wil zeggen dat gedetineerden met een straf van meer dan twee jaar na het ondergaan van twee derde daarvan in beginsel in aanmerking komt voor v.i. Bij vrijheidsstraffen van meer dan één jaar en ten hoogste twee jaren wordt v.i. toegekend wanneer de straf ten minste een jaar heeft geduurd en twee derde van het resterende deel is uitgezeten. De Afdeling beveelt aan het verlenen van v.i. en de op te leggen bijzondere voorwaarden
  • indachtig de persoonsgerichte aanpak
  • mede afhankelijk te maken van de persoon in kwestie en diens problematiek, ook in relatie tot de positie van het slachtoffer en diens familie.
  • Handhaaf de huidige v.i.-datum voor tbs-gestelden met een combinatiestraf vanuit het oogpunt van behandeleffectiviteit.
  • Geef de rechter meer ruimte om zich bij tbs-opleggingen uit te spreken over de wenselijkheid van een eerdere start van de tbs-behandeling.

Minister Dekker slaat de plank mis, want de huidige VI-regeling biedt meer dan voldoende mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie (OM) om in samenspraak met  de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) en de reclassering allerhande voorwaarden op te leggen aan gedetineerden. De huidige VI-regeling is gebaseerd op een van rechtswege voorwaardelijke in vrijheidsstelling na 2/3 van de opgelegde gevangenisstraf. Dit JA, tenzij-beginsel is in de praktijk al lang onderhevig aan vaak strenge voorwaarden (15a Sr) met vaak sterk vrijheidsbeperkende voorwaarden als locatie ge- en verboden, welke o.a. door de elektronische enkelband worden gecontroleerd, urinecontroles, etc.  (zie bijvoorbeeld artikel 15a, lid 3 Sr, waarin 10 bijzondere voorwaarden worden benoemd).  Er is al een enorme lacune in de rechtsbescherming, doordat tegen de bepaling van de bijzondere voorwaarden i.h.k.v. een Voorwaardelijke Invrijheidstelling geen gewoon rechtsmiddel mogelijk is.

Zo kan o.g.v. artikel 15a, leden 5 t/m 8 Sr en het uitvoeringsbesluit voorwaardelijke invrijheidsstelling (AMvB) het OM beslissen over het stellen van de bijzondere voorwaarden en deze ook aanvullen, wijzigen en opheffen. Hiertegen is geen rechtsmiddel van beklag of bezwaar mogelijk. In uitzonderlijke gevallen en mits er sprake is van een spoedeisend belang, zou hiertegen bij de voorzieningenrechter een Kort Geding kunnen worden gevoerd. Een andere mogelijkheid (die niet wordt geadviseerd!) is om medewerking te weigeren, zodat het OM een vordering tot achterwege laten van de VI indient bij de rechtbank, om zo aldaar de rechter te vragen  te adviseren over de bijzondere voorwaarden (artikelen 15d, 15e en 15f Sr).  

Niet zelden staat FeinerIwema advocaten cliënten bij i.v.m. een vordering ex artikel 15 Sr. Belangrijk is echter, dat de raadsman reeds in de voorbereiding van de strafzaak met zijn client ook een strategie bespreekt ten aanzien van de strafmaat en maatregelen om de rechter bij een veroordeling te overtuigen van een zo gunstig mogelijk verloop hiervan.   

De conclusie is dat het gelet op dit wetsvoorstel in de toekomst mogelijk nog belangrijker wordt dat de raadsman de rechter overtuigt in het bijzonder over de straftoemeting en behandeling een bijzondere overweging of motivering op te nemen in het vonnis. Voorts wordt nog belangrijker hoe de gedetineerde in de penitentiaire inrichting wordt beoordeeld. Advocaat Iwema is gespecialiseerd in detentierechtzaken. Beklagzaken tegen beslissingen van de directeur van de P.I. en in beroep daarvan bij de Raad voor Strafrechtstoepassing (RSJ) zouden hierdoor in aard, ernst en belang kunnen toenemen.  

Daar waar van een minister voor Rechtsbescherming mag worden verwacht dat hij oog heeft voor het ontbreken van rechtsbescherming, kleedt hij die verder uit:

Het ontbreken van een rechtsmiddel tegen het bepalen van de bijzondere voorwaarden i.h.k.v. een VI door het OM (15a, 5e lid Sr) is een lacune in de wet. FeinerIwema advocaten meent dat een amendement op het huidige wetsvoorstel, waarin de veroordeelde ook een bezwaarschrift mag indien bij de rechtbank, indien hij zich niet kan vinden in de uiterst vergaande bijzondere voorwaarden die nu eenzijdig worden bepaald door het OM, tegemoet komt aan borging van de zeer kwetsbare rechtspositie van gedetineerden.

Reinier Feiner (advocaat bij FeinerIwema Advocaten)