Dit blijkt uit een recent verschenen artikel van NOS (02-02-2019).
Advocaat Reinier Feiner reageert:
“Bij de beoordeling door de kinderrechter of er een machtiging uithuisplaatsing moet worden afgegeven wordt zelden getoetst of de plaats waar het kind dan moet gaan wonen wel geschikt is. Ook bij een maatregel tot beëindiging van het gezag wordt eenzijdig getoetst op het perspectief van de kinderen in de thuissituatie.
Het belang van het kind vergt dat de kinderrechter ook kritisch toetst of het kind goed terecht komt. Na een voogdijmaatregel behoort de Raad voor de Kinderbescherming jaarlijks te toetsen of het goed gaat in het pleeggezin of de instelling van jeugdhulp waar het kind verblijft. Ook die toets, hoewel wettelijk vastgelegd, wordt nauwelijks uitgevoerd.
De conclusie is dat onafhankelijk toezicht en controle op het belang van het kind na uithuisplaatsing volstrekt ontbreekt. Misbruik, verwaarlozing en inadequate jeugdhulp aan deze groep kwetsbare kinderen blijft daardoor mogelijk verborgen.
Als jeugdrechtadvocaat tracht ik de Raad voor de Kinderbescherming en de Kinderrechter te bewegen een integrale belangenafweging te maken;
- Bij beëindiging van het gezag dient een eindvisie op het contact tussen ouders en het uit huis geplaatste kind te bestaan (ouderschapsplan na uithuisplaatsing);
- Er moet gezorgd worden dat broertjes en zusjes ook bij uithuisplaatsing samen opgroeien en indien dat onmogelijk zou zijn, moet zeker zijn dat er intensief contact blijft;
- Jeugdhulp die niet bij de ouders van de grond kwam, moet wel worden ingezet in het pleeggezin of de instelling. “